Transitie in de zorg komt dichtbij
In ons gezin gaat elk kind zo rond zijn achttiende op kamers: studeren, werken, een eigen toekomst opbouwen. Voor onze jongste van 13 ligt dat wat ingewikkelder: ze is meervoudig gehandicapt en voor bijna alles in haar leven afhankelijk van anderen. Jaren geleden namen wij ons al voor om ruim op tijd te gaan zoeken naar een goede plek voor haar. Zodat ook zij, op een moment dat voor haar en voor ons goed is, haar eigen toekomst in haar eigen woonomgeving opbouwt. En we verheugden ons er op: dochterlief op een fijne plek, waar ze kan blijven, ook als wij er niet meer zijn of niet meer voor haar kunnen zorgen.
Recht op zorg beperkt
Tot ik vorig jaar een interim opdracht deed in de gehandicaptensector. En een van de directeuren in een overleg constateerde dat je als mens met beperkingen geen recht meer hebt op een stabiele woonomgeving, en zeker niet levenslang. Want als je te ingewikkeld gedrag gaat vertonen, of als je lichamelijk achteruit gaat, moet je weg. En als je dagbesteding niet in jouw eigen gemeente is, moet je ander werk gaan zoeken of verhuizen. En als jouw woonvoorziening niet meer past in het beleid van de organisatie, of als er geen sluitende begroting is en er geld bij moet, dan krijg je te maken met sluiting, en gaan jij en je woongenoten uit elkaar. Zo komt de transitie in de zorg heel dichtbij: voor mijn dochter en voor mij als haar moeder is dit de nieuwe realiteit.
Bezuinigingen in de zorg
Veel instellingen in de zorg moeten op zeer korte termijn maatregelen nemen om financieel overeind te blijven. Dat leidt tot krimp, het afstoten van activiteiten, schuiven in doelgroepen. Gisteren zag ik op tv een nieuwsitem over een verzorgingshuis dat dichtgaat, waar oude mensen spandoeken aan het maken waren. Omdat ze hun laatste jaren willen leven in het verzorgingshuis waar ze nu wonen. En niet in een eigen huis met extramurale zorg. En vandaag staat er in de Volkskrant dat Philadelphia 900 banen schrapt. Met name in de begeleiding voor mensen met een beperking die zelfstandig wonen wordt gesneden, wat eigenlijk best vreemd is, want door het huidige beleid zal het aantal mensen dat buiten instellingen woont toenemen. In de thuiszorg wordt de huishoudelijke hulp op grote schaal verkleind, afgestoten en overgeheveld naar nieuwe marktpartijen, die het werk lean en mean, en met lagere loonkosten gaan uitvoeren.
Fatsoenlijk krimpen
Hoe gaan we met elkaar in dit geweld van verandering, bezuiniging en transitie zorgen voor fatsoenlijke krimp? Hoe zorgen we dat bewoners geen spandoeken hoeven te maken? Welke medewerkers, managers en bestuurders hebben het lef om samen met cliënten en hun ouders, familie en vrienden om te tafel te gaan zitten om samen nieuwe plannen te maken? Waar blijft de eigen regie van mensen, waar blijven de keukentafelgesprekken, als het gaat over hoe we deze omslag met elkaar maken? In de Volkskrant wordt iemand van de CG-raad geciteerd: “De plannen zouden meer rekening moeten houden met de wensen en belangen van de cliënten, en niet alleen op basis van bedrijfseconomische gegevens moeten worden opgesteld”.
Overlevingsstrijd
Constateren dat er niet genoeg rekening wordt gehouden met de wensen en belangen van cliënten, dat is erg. Maar in alle veranderturbulentie is het ook niet eenvoudig. In de zorgtransities gaan partijen namelijk niet alleen samenwerken, noodzakelijk, ook om fatsoenlijk te kunnen krimpen, maar ze gaan ook hard onderhandelen en slim concurreren om te overleven. En die strijd om te overleven is voor veel organisaties belangrijk. Dat betekent voor een deel van de cliënten continuïteit van zorg. Dat betekent baanbehoud voor medewerkers. Dat betekent dat kennis en ervaring behouden blijft, gebouwen benut blijven, kapitaalvernietiging voorkomen wordt, belangen beschermd blijven. En dus trekken we ten strijde, om te verdedigen wat er is.
Fatsoenlijk krimpen vraagt lef
En daarmee wordt die overlevingsstrijd een gevaarlijke: overleven wordt een doel op zich, en niet meer het middel dat tot goede zorg leidt. Het vraagt lef om in organisaties niet te werken vanuit de gedachte “hoe overleven we de transitie” maar vanuit onderzoek: “Wat hebben onze cliënten nodig, hebben ze dat nodig van ons, waarom zijn juist wij daar zo goed in, en is de manier waarop we de zorg binnen onze organisatie organiseren nog wel passend?” En het vraagt nog meer lef om met de uitkomsten van dat onderzoek aan de slag te gaan, samen met cliënten en medewerkers. Want het zou zo maar kunnen dat de transitie nog veel meer een transformatie moet worden, ook intern. In de wijze waarop wordt gestuurd, samengewerkt en georganiseerd. Het vraagt lef om met elkaar vast te stellen dat keuzes uit het verleden, met de kennis van nu, toch niet zo goed geweest zijn. En lef om te besluiten dat de huidige organisatie niet de beste keuze is voor de toekomst van morgen. En lef om tot fatsoenlijke krimp te komen, in dialoog met cliënten en medewerkers.
Veranderen vanuit het doel, met tijd en lef
In dialoog gaan over de toekomst helpt. Niet denken vanuit transitie: “hoe komen we van A naar B?”, maar denken vanuit het doel: “hoe ziet de zorg voor mensen die dat nodig hebben er in de toekomst uit? In 2014, in 2015? Over 5 jaar, en over 30 jaar? En wat betekent dat voor wat we nu moeten doen?” En wat ook helpt is om daar waar dat kan, én vooral daar waar dat moet, de tijd te nemen. Het lijkt er in veel organisaties op dat er vanuit een soort burning platform strategie wordt gehandeld: het moet nu en acuut want anders overleven we niet. Maar niet alles hoeft nu en acuut. Sterker nog: overhaasten kan leiden tot het inslaan van wegen die toch niet naar Rome blijken te gaan. De tijd nemen, ook dat vraagt lef: lef om in alle turbulentie regelmatig stil te staan en om je heen te kijken.