Binnenkort gaan we voor het laatst naar “onze” kinderarts: hij gaat met pensioen. Hij is de kinderarts van onze meervoudig gehandicapte dochter. In mijn werk als veranderaar en coach praat ik graag over hem. Want hij laat zien dat het echt kan: niet zorgen vóór de patiënt maar samenwerken mét de patiënt en diens omgeving voor goede zorg.
Toen wij voor het eerst met onze dochter bij onze kinderarts kwamen was zij nog erg jong. En wij, als haar ouders, waren nog onervaren: hoe zorg je voor een gehandicapt kind, waar moet je op letten? Bovendien kan zij niet praten en het is daarom soms een grote puzzel wat er met haar is. Daarom hadden we thuis een lijstje gemaakt. Daarop stonden onze vragen en twijfels. Door de kinderarts werden die een voor een beantwoord. Er werd naar ons geluisterd, we werden serieus genomen en we gingen een stuk geruster en toegeruster naar huis dan we kwamen. De tweede keer dat we kwamen, mét een lijstje, begon onze kinderarts te lachen. Geef maar hier, dat briefje, zei hij, dat werkt wel zo makkelijk. Onze vragen waren leidraad voor het gesprek en gingen mee in de map met het dossier van onze dochter.
Toen we een jaar later ter sprake brachten dat we de medicatie van onze dochter zo zwaar vonden (een slaapmiddel voor volwassenen aan een kind geven voor epilepsie, dat is nogal wat) kregen we onze kinderarts aan onze zijde, en de ruimte om thuis heel voorzichtig deze verslavende medicatie af te bouwen. Maar pas nadat hij gecheckt had of zijn beeld klopte dat wij dat zelf ook aandurfden, en nadat hij ons zijn emailadres had gegeven, voor het geval we snel iets wilden overleggen. Ook later als haar medicatie aangepast moest worden, kregen we instructies én de ruimte om zelf goed te kijken naar hoe onze dochter daarop reageerde. En vroegen wij ons af of een onderzoek wel of niet nodig was, dan werd daar naar geluisterd, en gezamenlijk een beslissing genomen.
Wat onze kinderarts deed was heel prettig: hij was bereikbaar, aan te spreken, bereid om met ons mee te denken, zijn kennis en deskundigheid met ons te delen, vol aandacht voor onze dochter en voor ons als haar ouders, en hij liet ons in onze eigen kracht. Wat we zelf konden doen, daar kregen we de ruimte voor, én we kregen de mogelijkheid om als ouders mee te denken over het beleid van de arts in de zorg voor ons kind.
Mijn theorie is dat kinderartsen, anders dan veel andere professionals, in hun vak al doende veel meer leren overleggen en samenwerken. Dat is omdat zij, zeker bij jonge kinderen, altijd met ouders te maken hebben. En die ouders zijn belangrijk, omdat zij deskundige zijn met verstand van hun eigen kind. Die deskundigheid maakt hen tot mede-specialist: specialist voor een specifiek kind. En deze specialisten willen betrokken zijn, zij willen óók samenwerken en overleggen. Een arts die samenwerkt met ouders, en zeker een arts die er goed in is, krijgt dus ook veel positieve feedback. Tegelijkertijd zijn ouders ook niet-deskundige: zij zijn voor de zorg voor hun kind afhankelijk van de arts, en onkundig als het gaat om specifieke medische kennis en kunde. De kinderarts moet dus ook leren omgaan met afhankelijkheid en onafhankelijkheid, en in staat zijn ouders voor te lichten, te informeren, te betrekken. Tenslotte moet een kinderarts ook leren omgaan met verschillen in samenwerkingsrelaties: verschillen in kennis, maar ook in de aard van de relatie tot de patiënt: bij de arts een medischprofessionele, bij de ouders een emotionele en opvoedkundige relatie.
We zullen onze kinderarts gaan missen. Misschien moet ik hem vragen of hij niet iets kan gaan betekenen in de opleiding voor andere specialismes. En onze dochter en wij: wij hebben inmiddels een fijne opvolger. Gelukkig ook een samenwerk-specialist.